Beetje fris, dacht ik laatst toen ik door het dorp fietste, ik moet een andere jas tevoorschijn halen. Het is herfst. De wind waait, de blaadjes vallen, de ganzen vliegen weg, en de eekhoorntjes zijn druk bezit een wintervoorraad aan te leggen. Nu geniet ik in mijn warme jas en nieuwe sjaal met volle teugen van dit jaargetijde.
Ineens dacht ik aan Paulus. Dat heb je soms, als je in een pastorie woont. Paulus die ook om zijn winterjas verlegen was. Hij zit dan in een kerker in Rome. Toch al niet de meest comfortabele plek. En de winter komt er aan. Hij stuurt een brief naar zijn vriend en medewerker Timotheüs. “Kom je snel? En als je komt neem je dan de mantel mee die ik in Troas bij Karpus heb laten liggen en mijn boeken?” (2 Timotheüs 4: 13)
Troas is een havenstad. Paulus kreeg daar een droom. Een man riep hem: steek over naar Macedonië en help ons. Blijkbaar was het de bedoeling dat Paulus ook in Europa het evangelie van Jezus Christus ging verkondigen. Heeft hij bij die gelegenheid zijn dikke reismantel achtergelaten, in de veronderstelling die een andere keer wel op te halen?
Voorlopig komt daar niets van. Paulus is in Jeruzalem gearresteerd. Omdat hij Romeins geboorterecht heeft moet hij uiteindelijk in Rome terecht staan. Het is een lang en onduidelijk proces. Geen wonder dat de één na de ander Paulus in de steek laat. De onbuigzaamheid waarmee deze in het leven staat is hun teveel geworden.
Daar zit hij dan. Eenzaam en alleen. Daar krijgt je het toch ook koud van! Niemand die hem begrijpt. Niemand die hem nog steunt. De kilte doe hem huiveren. Gelukkig zijn er christenen in Rome die wel met hem meeleven, Aquila, Prisca, Eubulus, Linus, Claudia… Maar het liefst zou hij Timotheüs bij zich hebben, zijn jonge medewerker die als een zoon voor hem is.
Tamelijk ontnuchterend, deze eerlijke zinnen uit de brief van Paulus. Die grote man, die voor niemand bang lijkt te zijn, die bereid is voor iedereen te getuigen van Jezus tot aan de keizer toe, zit er even doorheen. Hij heeft het koud. Hij voelt zich alleen. Timotheüs kom je snel, liefst nog voor de winter.
Seizoenen wisselen. In het jaar. In ons leven. Laten we onze ogen en oren open houden. Wie heeft het koud? Wie kan er wel wat warmte gebruiken? De warmte van een broeder of zuster die met je bidt. De warmte van een gemeente die om je heen staat. Dat iemand je verdriet ziet, je vragen, je worsteling, dat maakt al verschil. Mogen we er voor u zijn. Wilt jij ons laten weten als je iets nodig heeft? Zelfs wie vertrouwt op God en zijn toekomst verwacht, kan er soms even doorheen zitten. Houd het niet voor u zelf. Vraag maar en wij komen. Dat scheelt een jas! Zo’n dikke, wollen, winterjas, behaaglijk warm als de jas van Paulus!
AMvdW