Als je de klimaattop in Madrid mag geloven (en ja, daar ik vertrouw ik gemakshalve maar op) wordt de stijging van de zeespiegel het grootste probleem van deze eeuw. Aan de andere kant drogen grote goeden door de opwarming van de aarde verder uit, met juist een tekort aan drinkwater tot gevolg. Een deel van die problematiek zie je al in Afrika en Azië of dichterbij in Israël. De zomer van twee jaar gelden, de droogste en warmste sinds mensenheugenis, staat me nog helder voor de geest. In Twente en de Achterhoek zijn de watertekorten, zelfs na de hevige regenval van de laatste weken, nog niet aangevuld.
De Westerse filosofie kon eeuwen lang slecht uit de voeten met het fenomeen water. Misschien omdat de grote denkers uit de Oudheid (Plato, Socrates) er niet veel van moesten hebben. Zij beschouwden water als slecht voor de ziel, als laag en verderfelijk. Ze waren er ook van overtuigd dat wanneer een stad zich openstelt voor de zee er onmiddellijk ontaarding optreedt. Filosofische watervrees. Die heeft lang doorgewerkt. Pas tegen het eind van de achttiende eeuw durfden mensen zich te wagen aan zwemmen in zee. Ook de bijbel is niet vrij van angst voor water, maar dan is het vooral voor de alles verwoestende kracht ervan. De zondvloed, de Rode Zee die opensplijt of de wanhoop die zich in een stormzee aandient. Zoals in psalm 69 : ‘Red mij God, het water staat aan mijn lippen. Ik zink weg in bodemloos slijk en vind geen grond onder mijn voeten. Ik ben in diep water geraakt, de stroom sleurt mij mee.’
In het oude China was dat anders. De eerste denkers daar associeerden water met ethiek. De belangrijkste onder hen, Confucius, roept op naar water , of specifieker een rivier, te kijken om te leren hoe we moeten leven. Zoals elke rivier kent een mensenleven eigen buigingen, wendingen, grilligheden. Soms onstuimig kolkend, soms bijna roerloos, soms troebel, dan weer helder. Confucius vervolgt: “Meegaand en onderzoekend komt het rivierwater uit bij de kleinste punten, net als opmerkzaamheid”. In de bedding komt het water dus overal, tot in de donkerste diepten.
In de bijbel is er nog een onontkoombare metafoor: levend water als beeldspraak voor God. De psalmist zingt ervan : ‘Zoals een hert reikhalst naar levend water, zo dorst ik naar u god, mijn levende god’. En de evangelist getuigt ervan in het verhaal over Jezus die de Samaritaanse vrouw bij de bron aanspreekt over die andere oerbron met de woorden: ‘Wie het water drinkt dat ik hem geef zal nooit meer dorst krijgen. Het zal in hem een bron worden waaruit water opwelt dat eeuwig leven geeft’. God als sprankelende bron, als veilige inbedding, als de zee waarin wij mensen uitstromen. Ezechiël zegt: ‘Overal waar de rivier komt stroomt leven.” En: “Het water stroomt uit het heiligdom”, wat zoveel wil zeggen als: het water heeft zijn oorsprong in God en dat maakt het tot levend brengend water. Tot water dat dorre en zelfs dode struiken tot uitbundige bloei weet te brengen. Dat water vindt zijn weg wel, het is eerder een kwestie van vertrouwen dan van sturing. Want te controleren is het niet. Dat we in dat vertrouwen, ook in die van onze eigen doop, mogen leven in deze kersttijd.